Meneer De K. zit te dutten in de stoel tegenover me. Naast me zit mevrouw W. Ze veegt een beetje afwezig met haar hand over tafel, net naast de pot thee en het pak koekjes dat er ligt.
De werkkamer is bezet, de mondhygiënist is bezig met een behandeling. Voor de rust op de kamer ben ik in het zaaltje ervoor de administratie gaan doen. Dit zaaltje is het middelpunt van de gesloten afdeling van het huis. Het is vier uur, zo vlak voor het eten zijn de bewoners wat onrustig en dwalen ze hier rond. Zo ook meneer De K. en mevrouw W.. Allebei verdwaald, zelfs geen idee waar ze naar toe moesten. Dus heb ik ze maar aan tafel uitgenodigd. Dat is voor iedereen leuker.
Ik hoor gesnik. Achter me staat een dame met een net permanentje en een vest met glittertjes aan. Met betraande ogen kijkt ze om zich heen. Ik loop naar haar toe en leg mijn hand op haar schouder. ‘Ze zitten me allemaal te pesten. Ik ben Teunis overal aan het zoeken en niemand wil me helpen. Ze hebben alle deuren op slot gedaan. Zul je net zien dat hij achter één van die dichte deuren zit.’ Ze schokt met haar schouders. Een dikke traan rolt over haar wang naar haar kin.
Ik neem haar hand in de mijne. ‘Ik wil u wel helpen. Kom maar even bij mij zitten, als u mij dan vertelt hoe Teunis eruitziet, kunnen we samen zoeken.’ Hand in hand lopen we naar de tafel. Als ze eenmaal zit vertelt ze honderduit, over Teunis, haar man. Ik luister aandachtig terwijl ik tegelijkertijd verder probeer te gaan met mijn werk. Meneer De K. slaapt lekker door en mevrouw W. veegt nog steeds over tafel.
Annie, zo heet ze, heeft van alles over haar Teunis te vertellen. Ik haak steeds in op haar verhaal, en stel vragen over de zijsporen die ze neemt. Zo zegt ze dat ze net uit haar werk komt. Dus ik vraag haar wat ze doet. Deze netgeklede dame blijkt de hele dag straten geveegd te hebben. Naar gelang we meer kletsen vergeet ze dat ze haar man zocht. Ik maak een paar grapjes en haar ogen schitteren. Ze pakt mijn hand. ‘Jij bent echt de allerliefste zuster.’
‘Annie! Lieverd, was je hier! Ga je mee, dan gaan we zo lekker eten.’ Een hele vrolijke verpleegkundige komt Annie halen. ‘Wat fijn, je kan weer naar me lachen.’ Annie knijpt de verpleegkundige in haar wang en gaat aan haar arm mee. Ik duik weer in mijn administratie. Ineens staat mevrouw W. zo snel als ze kan op en spurt ervandoor op haar dunne beentjes. Meneer De K. is in één ruk wakker. ‘Dat gaat toch zo maar niet!’ Naast de pot thee stralen de koekjes in afwezigheid.